Drieënveertig
Grace en Liam vertrokken meteen na het ontbijt naar Orange Street, Grace met het wekelijkse bedrag voor Seamus in haar zak. Ze waren later dan gewoonlijk en het was al heet, maar dat vond Grace niet erg. Ondanks Seans afwezigheid en het naderende vertrek van kapitein Reinders voelde ze zich vrediger dan in lange tijd het geval was geweest.
Tara en Dugan hadden ongerust zitten wachten toen ze eergisteravond laat thuiskwam; ze waren bezorgd dat er nog iets ernstigs gebeurd was. Grace had hun verteld wat ze van Marcy te weten was gekomen; daarna had ze – aarzelend, maar zonder schaamte – opgebiecht wat er tussen haar en kapitein Reinders was voorgevallen. Alleen noemde ze hem nu Peter en klonk er een beschermende tederheid in haar stem door. Als de Ogues al geshockeerd waren, lieten ze dat niet merken. Dugan had verkondigd dat Reinders een eerzaam man was, waar je in een moeilijke situatie op kon rekenen. Tara verklaarde dat ze het altijd al geweten had en dat het hoog tijd werd dat zij tweeën er ook achter kwamen. Grace hield vol dat Peter en zij geen andere afspraak hadden dan dat ze elkaar zouden schrijven tot hij terugkwam. Hij zou nog langskomen om afscheid van Liam te nemen en dan mochten ze geen woord zeggen over liefde of trouwerijen en dergelijke, waarschuwde ze. Hoewel ze zichtbaar teleurgesteld waren, hadden ze dat beloofd.
Toen had ze gevraagd of zij en de kinderen mochten blijven, ondanks het feit dat Sean weg was; ze had zich gerealiseerd dat Liams vader zijn zoon net zo min toestemming zou geven om naar Illinois te gaan als om naar San Francisco te gaan, en zij zou hem nooit in de steek kunnen laten. Tara en Dugan hadden onmiddellijk gezegd dat ze moest blijven; ze mocht haar hele leven bij hen blijven wonen – vooral omdat het ernaar uitzag dat ze toch nooit zou trouwen, kon Tara niet laten er met een vriendschappelijke por aan toe te voegen.
Ze lachte hardop bij die herinnering. ‘Schiet op,’ riep ze Liam, die voor de snoepwinkel stil was blijven staan, toe. ‘Misschien vind ik op de terugweg nog wel een penny voor je.’
Ze liepen de ene straat na de andere door. Toen ze het steegje van Seamus naderden, drukte Grace een lap stof tegen haar neus en mond. Een gezondheidsinspecteur kwam hen tegemoet, samen met twee politieagenten. Waarschijnlijk wilden ze een gebouw laten afsluiten, of de kinderen weghalen bij ouders die er te wanhopig aan toe waren om nog voor hen te kunnen zorgen. Ze stak haar arm door die van Liam en trok hem dichter naar zich toe.
Ondanks alle viezigheid waren op de binnenplaats geïmproviseerde tenten opgezet; daar woonden pas aangekomen immigranten die geen kamers konden vinden of zelfs de slechtste kamers niet konden betalen. Ze hingen rond boven kookpotten die te dicht bij de privaten stonden; hun kinderen speelden op blote voeten in de smurrie.
Liam ging haar voor de trap op en de gang door naar nummer negen. Hoe Seamus in die kamer kon overleven, was Grace een raadsel. Ze koesterde de hoop dat hij zich ooit genoeg zou vermannen om te verhuizen, iets anders te doen dan zichzelf dood te drinken, eindelijk de jongen te leren kennen die zijn zoon was.
Toen hij mevrouw Donnelly door de straat zag sjokken, maakte Boardham zich los uit Drapers groep en volgde haar de houten barak in, want hij wist dat ze geld op zak had. Hij had een rampzalige week gehad, omdat er geen extra werk was – Callahan boycotte hem, vreesde hij – en het weinige geld dat hij bezat, was hij bij de hondengevechten kwijtgeraakt. Hij was op zoek geweest naar mogelijkheden om iemand uit te schudden, maar de paar penny’s die hij van deze bottenkokers kreeg, leken de moeite niet waard. Nu had hij weer geluk. Hij stond even in de gang, voor nummer negen, naar het geluid van hun stemmen te luisteren en duwde toen de deur open.
‘Goedemorgen, ouwe,’ zei hij gemeen. ‘Morgen, mevrouw Donnelly. Dag, jongen.’
Ze zwegen als verstijfd, maar hun ogen weerspiegelden hun angst.
‘Ik kom de huur ophalen.’ Boardham stak zijn hand uit. ‘Nou?’
‘Ik heb al betaald.’ Seamus’ rauwe stem beefde.
‘Hij is omhooggegaan. Er is een tekort aan kwaliteitskamers, weet je. Heb je die lui niet gezien die op de binnenplaats kamperen?’
‘Geef het hem maar,’ zei Seamus vermoeid, meteen verslagen. ‘Er is niets aan te doen.’
‘We zouden de politie kunnen roepen,’ blufte Grace.
Boardham ging op haar uitdaging in. ‘Ga je gang. De inspecteur staat voor de deur. Dat is je ouwe vriend, dokter Draper. Ken je die nog?’ Hij glimlachte flauwtjes. ‘De agenten die bij hem staan, werken ook voor mij. Dus roep maar wat je wilt, er zal niemand komen.’ Hij overwoog wat hij net gezegd had. ‘Niemand zal ons storen.’
Grace wierp een blik op de deur achter hem. Boardham draaide zich om, deed de deur op slot en leunde ertegenaan.
‘Kom hier, jongen, en breng me dat geld.’
Liam keek naar Grace die aarzelde en toen knikte.
Zodra Liam binnen zijn bereik kwam, graaide Boardham hem naar zich toe; zijn arm sloot als een bankschroef om de nek van de jongen. Met zijn andere hand trok hij een lang, smal mes uit zijn riem.
‘Laten we een beetje plezier maken,’ zei hij uitnodigend en likte zijn lippen af. ‘Het is zeker lang geleden dat jij een vrouw gezien hebt, hè Kelley, ouwe dronkelap? Trek die jurk uit,’ brulde hij Grace toe.
‘Nee,’ antwoordde zij met bonkend hart.
Boardham kneep zijn ogen half dicht en hield de punt van het mes omhoog tegen Liams wang. Hij tikte ertegen en de jongen snakte naar adem; een straaltje bloed liep langs zijn gezicht.
‘Laat hem met rust,’ gromde Seamus en kwam naar voren.
Boardham tikte weer en Liam schreeuwde het uit. Seamus stond stokstijf stil.
‘Laten we nou redelijk blijven,’ zei Boardham overredend. ‘Wat geeft dat nou, een beetje lol trappen met een lekker wijf? Heb je soms liever dat ik zijn gezicht hiermee bewerk?’
‘Goed dan,’ zei Grace meteen. ‘Ik doe het wel. Maar niet voor de ogen van de jongen. Laat hem eerst los. Hij wacht in de gang. Hij zal geen kik geven, dat beloof ik.’
‘O, dat belóóf je, hè?’ Boardham trok het mes subtiel over Liams keel. ‘Dat denk ik toch niet. Het is veel leuker als hij toekijkt. Trek uit, nu!’ snauwde hij.
Grace begon met trillende vingers de knopen van haar jurk los te maken. Boardham lachte en stopte het mes tussen zijn tanden; toen reikte hij naar beneden en maakte – terwijl hij met zijn andere arm Liam nog altijd stevig vasthield – zijn eigen broek los.
‘Ik ben er klaar voor,’ snoof hij spottend. Het mes rustte opnieuw tegen het gezicht van de jongen.
Verblind als ze was door tranen van frustratie en angst, kreeg Grace de laatste knopen niet los. Seamus keek naar haar worsteling en schatte toen zijn zoon en de positie van Boardhams mes in. Hij liet een strijdkreet horen en botste met zijn volle gewicht tegen het tweetal aan, dreunde hen tegen de deur en schopte Liam los. Daarna klemde hij zijn armen om Boardham heen en sleurde hem mee naar de grond; de hofmeester vloekte en vocht terug.
‘Rennen!’ schreeuwde Seamus tegen zijn zoon. ‘Rennen, jon-gen!’
Grace aarzelde geen moment, maar greep Liam vast, gooide de grendel los en opende de deur. Vanuit haar ooghoeken zag ze dat Boardham het mes keer op keer diep in Kelleys borst stootte, en ze hoorde de hartverscheurende laatste kreet van de oude man.
Liam en Grace renden zo hard ze konden over de binnenplaats en door de steeg de straat op, waar ze bijna tegen Draper en zijn metgezellen opbotsten. Ze keken elkaar allemaal verbijsterd aan.
‘Moord!’ schreeuwde Boardham achter hen. ‘Stop! Moordenaars!’
Grace greep Liam bij de arm en ze maakten dat ze wegkwamen, verder bij hun huis vandaan, denderden door steegjes en de doolhoven van het huurkazernedistrict, niet in staat af te remmen tot ze eindelijk aan de kant van de haven kwamen. Daar zochten ze beschutting in een deuropening, met pijn in hun zij, en probeerden op adem te komen. Grace zag dat ze er onfatsoenlijk bijliep en verhielp dat zwijgend.
‘Ik weet niet waar we zijn,’ zei ze. ‘Is alles goed met jou?’ Ze raakte zijn bebloede wang aan.
‘Aye.’ Hij kromp ineen. ‘En ík weet hoe we hier vandaan thuis kunnen komen.’
Ze knikte; hij ging haar voor over de geheime paden van de kwajongens die door de stad zwierven, tot ze tegenover Eberhardt, de slager, uitkwamen. Ze bleven staan kijken tot de winkel even leeg was, renden toen naar de overkant en glipten naar binnen.
‘We moeten de tunnel gebruiken,’ riep Liam tegen mevrouw Eberhardt; hij wachtte niet op antwoord, maar gooide de kelderdeur open en ging naar beneden.
Hij schoof de vaten en kisten opzij en leidde haar naar de andere kant, naar de schemerige koelte van Dugans kelder.
‘Blijf hier,’ zei ze onder aan de trap. ‘We weten niet wie daar boven is. Als ik schreeuw, ren je zo snel als je kunt naar kapitein Reinders. Vertel hem wat er gebeurd is en vraag of hij je wil verstoppen.’
Ze liep op de tast de donkere trap op, duwde tegen de deur en besefte dat hij van buitenaf vergrendeld was. Ze had geen keus. Ze bonsde zo zacht mogelijk met de muis van haar hand op de deur en riep zachtjes, maar dringend: ‘Dugan! Dugan Ogue! Tara! Hallo!’
Volkomen onverwacht gleed de grendel weg en ging de deur open.
‘Lieve hemel, wat doe jij nou daar beneden, Grace?’ Dugan was stomverbaasd. ‘Ik dacht dat je met Liam op stap was.’
‘O, Dugan!’ Ze liet zich tegen hem aan vallen en begon te snikken.
‘Kom, kom, meisje!’ Hij klopte haar op de rug. ‘Wat is dat nou allemaal? Hoe lang heb je daar opgesloten gezeten?’
‘Dat is het niet.’ Ze hikte even en vermande zich. ‘Is de politie er al?’
‘Die is niet meer geweest sinds ze alles doorzocht hebben op zoek naar je broer.’
‘Ze komen terug.’ Ze keek bedroefd naar hem op. ‘Seamus is dood. Boardham heeft het gedaan, maar hij geeft Liam en mij de schuld. We waren erbij toen het gebeurde.’
‘Wacht, verroer je niet.’ Hij verdween en kwam weer tevoorschijn, op de voet gevolgd door kapitein Reinders.
‘Peter!’ Grace begon opnieuw te huilen. ‘God zij dank dat jij hier bent!’
Hij sloeg zijn armen om haar heen. ‘Ik kwam afscheid nemen. Wat is er gebeurd?’
‘Liam is gewond. We durven niet naar boven te komen.’
Dugan pakte een lantaarn van de tafel, stak hem aan en volgde haar naar beneden. Hij hield de lantaarn omhoog tot hij de jongen op een ton zag zitten, zijn rechterwang met bloed besmeurd.
‘Wie heeft dat gedaan?’ Reinders kwam onmiddellijk naast hem staan en onderzocht de snee voorzichtig.
‘Het was die ellendige meneer Boardham van het schip,’ verklaarde Liam kwaad. ‘Hij zei dat Grace haar jurk uit moest trekken en toen ze dat niet wilde, heeft hij me gesneden.’ Hij stopte toen het tot hem doordrong wat er gebeurd was. ‘Ik denk dat hij mijn pa vermoord heeft.’
Reinders keek Grace aan.
‘Hij kwam Seamus’ kamer binnen terwijl wij daar waren…’ Ze wendde zich af. ‘De jongen heeft gelijk.’
‘Hoe zijn jullie in vredesnaam ontsnapt?’ vroeg Dugan verbijsterd.
‘Seamus begon met hem te vechten.’ Ze sloeg haar arm om Liams schouders. ‘Hij heeft ons leven gered, jouw pa, of niet soms?’
‘Aye,’ zei Liam verwonderd en fronste zijn wenkbrauwen om niet in tranen uit te barsten. ‘Dat heeft hij zeker gedaan.’
‘Het spijt me dat ik je nog meer problemen bezorg, Dugan.’ Grace keek hem handenwringend aan. ‘Ik weet zeker dat de politie komt. Boardham heeft hen in zijn zak. Dokter Draper was daar ook,’ vertelde ze de kapitein. ‘Hij is de gezondheidsinspecteur.’
‘Ongelooflijk.’ Reinders schudde zijn hoofd. ‘Wat Boardham betreft, heb je gelijk. Hij werkt voor Callahan.’
‘Dan kunnen we het wel schudden.’ Dugan zette de lantaarn neer. ‘Niemand kan om die ellendeling heen.’
‘Als we eenmaal weg zijn, komt hij niet meer,’ redeneerde zij. ‘We verstoppen ons wel in de tunnel tot we weten waar Sean is en dan gaan we daarheen.’
‘Of jullie zouden met mij mee kunnen gaan,’ bood Reinders zo terloops mogelijk aan. ‘Ik heb gehoord dat San Francisco een bijzonder opwindende stad is. Anders dan New York, waar nooit iets gebeurt.’
‘Dank je wel, Peter, maar als ik nu vertrek – zo ineens – dan zie ik mijn broer misschien nooit terug.’
‘Neem je Liam mee?’ Reinders legde zijn hand op de schouder van de jongen.
‘Natuurlijk! Ik kan hem toch niet achterlaten.’
‘Wat ik bedoel, is…’ Hij wierp een blik op Liam, die naar hem opkeek en hem plotseling begreep.
‘Wilt u me dan meenemen?’ vroeg de jongen.
‘Dat wil ik.’ Reinders knikte ernstig. ‘Maar die beslissing kan ík niet nemen.’
Liam wendde zich met een smekende blik tot Grace. ‘Mag ik met hem meegaan? Alsjeblieft, mam?’
Grace keek de kleine jongen – niet zo klein meer, bedacht ze, volgende maand al twaalf – aan en drukte haar hand tegen haar borst. De vraag deed haar pijn.
‘Wou je me nou vertellen dat jij je leven niet wilt wijden aan het werk in de woestijn met de Heiligen?’ Ze deed of ze haar oren niet geloofde. ‘Zou je soms liever naar zee gaan met kapitein Reinders?’
‘O, aye,’ fluisterde Liam ademloos.
‘Wil je dan geen president meer worden?’
‘Nee,’ antwoordde hij flink. ‘Ik word kapitein. Bovendien’ – hij lachte die vertederende, scheve jongensgrijns van hem – ‘zegt Sean dat de president in Amerika geboren moet zijn, dus dan wordt mijn zoon wel president.’
Ze dacht na over de wijsheid van die redenatie en begreep dat hij gelijk had: voor de kinderen van de immigranten die naar Amerika waren gekomen, was alles mogelijk.
‘Goed dan,’ gaf ze haar toestemming en Reinders pakte haar hand. ‘Maar dat is niet voorgoed, denk erom. Over een jaar of zo moet je weer naar huis komen.’
Liam sloeg zijn armen om haar heen en hield haar stevig vast. ‘Ik hou van je,’ zei hij eenvoudig.
‘En ik van jou.’ De woorden bleven bijna in haar keel steken.
‘Grace…’ Reinders aarzelde. ‘Ik vertrek meteen. Vandaag. Mijn rijtuig staat buiten. Ik kwam alleen even binnen om –’
‘Hoe eerder hoe beter,’ besloot Grace. ‘Dugan, wil jij zijn kleren naar beneden brengen? En wil je Mary Kate ook hierheen halen?’
Bij de gedachte aan het kleine meisje werden ze allemaal even stil.
Het ging zo snel – Liams betraande, enthousiaste afscheid van Mary Kate, Tara en Caolon – dat Grace het nauwelijks besefte toen hij weg was. Peter had haar keer op keer beloofd dat hij goed voor de jongen zou zorgen, hem met zijn leven zou beschermen, hem zou helpen opgroeien tot een man waar Grace trots op zou kunnen zijn. En Grace wist dat dat waar was. Tenslotte was Liam niet háár, maar Gods kind – en God legde zijn leven opnieuw in de handen van kapitein Reinders.
Het vermoorden van Seamus Kelley betekende niets voor Marcus Boardham, maar de gedachte dat zijn wraak hem opnieuw door de vingers glipte, maakte hem razend.
Draper, die rat, had zijn beklag ingediend bij Callahan, had volgehouden dat hij niet medeplichtig wilde zijn aan zulk overduidelijk wangedrag – een moord, in ’s hemelsnaam! Boardham hóórde de hoogdravende zeurtoon in de stem van de dokter. Alsof hij niet elke dag van zijn smerige leven medeplichtig was aan moord door toe te staan dat er meer huurders in die broeierige, van luizen vergeven gebouwen kwamen in plaats van ze dicht te timmeren en te laten afbranden. Boardham was tenminste eerlijk over zijn werk: hij wandelde naar binnen, deed zijn werk grondig en wandelde weer naar buiten, zonder gezeur. Als een mán.
Het doden van Kelley had hem niet méér verontrust dan het doden van de dolle honden die ’s zomers door de straten zwierven; met het grootste gemak sloeg hij ze de hersens in voor vijftig cent per stuk. Toch had die ouwe dronkelap hem nog verrast; hij had hem overrompeld met dat laatste beetje moed. Heel ontroerend wat een man voor zijn zoon over heeft als hij de kans krijgt! Boardham vond het eigenlijk wel mooi dat hij hem de gelegenheid had gegeven een eervolle dood te sterven, hoe misplaatst zijn ingrijpen ook geweest was.
Wat hij niet zo mooi vond – helemaal niet – was dat hij mevrouw Donnelly en de jongen de moord niet in de schoenen had kunnen schuiven. Aangezien ze in Ierland al wegens moord gezocht werd, zou ze zeker schuldig bevonden zijn. Het was zo gemakkelijk. En Reinders zou – als de ridder die hij dacht te zijn – op zijn witte paard de stad inrijden om voor haar in te staan, of anders op zijn minst voor de jongen. Het was volmaakt. Maar Callahan had er niets van willen horen. Geen woord. Hij had een paar man gestuurd om Boardham naar Stookeys privé-vertrek boven te brengen. Daar had Callahan zijn woede de vrije loop gelaten: ditmaal was Boardham te ver gegaan, had te veel ongewenste aandacht op zichzelf en alle anderen gevestigd. Callahan had zich niet tot deze positie opgewerkt om door een minderwaardige verklikker geruïneerd te worden. Er zou geen politie naar de bar van Ogue gestuurd en geen arrestatie verricht worden, had hij volgehouden – te veel getuigen hadden Boardham uit het gebouw zien rennen met het bebloede mes in zijn hand. Op klaarlichte dag! Callahan had vergeefs geprobeerd te kalmeren; vervolgens had hij tussen zijn tanden gesist dat Boardham naar huis moest gaan en op nadere instructies moest wachten. Geen problemen meer, had hij gewaarschuwd, anders zwaaide er wat.
Vernederd sloop Boardham terug naar zijn warme kamertje boven in het huis; daar zat hij te zweten, terwijl hij met de minuut kwader werd als hij dacht aan de vrouw en de jongen die ergens in die oude bar, misschien in een kast of een voorraadkamer, in elkaar gedoken zaten, angstig bevend als muizen, bang om naar buiten te komen, een gemakkelijke prooi voor iemand die het karwei wilde afmaken. En o, hij wilde het zo graag afmaken! Voor eens en voor altijd. Hij ijsbeerde over de rotte vloerplanken en stopte alleen om met zijn vuist op het afbrokkelende pleisterwerk van de muur te slaan; zijn kleren waren doordrenkt met het zure zweet van zijn woede. Hij keek uit het raam terwijl de duisternis viel, keek naar gezinnen die op hun daken of buitentrappen klommen om aan de hitte te ontsnappen, terwijl pretmakers de straten opeisten. Hun rauwe gelach en plotselinge vuistgevechten werden telkens onderbroken door het geluid van de brandklok in de verte. Boardham hield zijn hoofd scheef en luisterde terwijl de wagen dichterbij kwam: paardenhoeven kletterden, mannen schreeuwden naar elkaar en renden de heuvel af in de richting van het vuur. Grijnzend propte hij een muts in zijn zak en ging naar buiten.
Grace werd wakker van het gekraak en geraas van iets zwaars boven haar hoofd; daarna hoorde ze gedempt het geluid van brekend glas. Ze ging overeind zitten en snoof de lucht op. Rook! Met bevende handen stak ze de lantaarn aan en tilde die op, zodat het licht door de donkere kelder straalde. Mary Kate lag nog te slapen in het veldbed naast haar, met haar pop stevig tegen zich aan geklemd. Grace liet het licht in de richting van de trap schijnen. Daar kwam de rooklucht vandaan; de rook golfde naar beneden en begon het vertrek te vullen. Boven klonk nog een glasexplosie. Iemand gilde daar boven, schreeuwde dat iedereen naar buiten moest. Ze pakte haar dochter en rende de trap op, maar de deur ging niet verder dan op een kiertje open. Door die kier stroomde de rook naar binnen. Grace realiseerde zich dat een balk haar de weg versperde. Mary Kate was inmiddels wakker en hield haar armen om de nek van haar moeder.
‘Blossom,’ huilde ze; Grace graaide de pop mee terwijl ze langs het veldbed rende in de richting van de tunnel.
Ze plonsde op blote voeten door de donkere plassen; de ratten schrokken op en verdwenen in spleten in de muren met hun lange, onbehaarde staarten achter zich aan zwiepend. Het leek eindeloos te duren, maar toen waren ze eruit; Grace gleed bijna uit terwijl ze naar Eberhardts trap rende. Ze drongen de winkel binnen en Grace riep de slager.
‘Brand!’ riep ze toen hij op de trap verscheen. ‘Brand in de Harp!’
In de verte joeg het doordringende geluid van de brandklok de vrijwilligers weer eens uit bed. Ze gingen de straat op en sprongen op de passerende wagens die in de richting van de vlammen reden.
‘Karl!’ Mevrouw Eberhardt stond in de deuropening en hield een deken over haar nachtjapon krampachtig vast; haar ogen waren uitzinnig van angst.
Meneer Eberhardt riep haar in het Duits iets toe. Ze knikte en kwam onmiddellijk naar beneden.
‘Blijf hier,’ beval hij, rende de deur uit, riep meneer Marconi en vloog de straat door.
Grace stond hem na te staren. De politie zou er zo zijn. Maar Dugan… Tara… Ze gaf Mary Kate aan mevrouw Eberhardt en wees naar de laarzen die in de hoek stonden.
‘Ik moet gaan. Ik ben zo terug.’ Ze liet haar voeten erin glijden en kuste haar dochter.
Nu vloog ze de straat in, ging de eerste hoek om, passeerde het steegje vol rook en sloeg de laatste hoek aan hun kant van de lange straat om; daar stopte ze verbluft. Gretige tongen vuur, uitgebraakt door de benedenramen, likten omhoog naar de eerste verdieping en de kamer die van Grace en de kinderen was geweest; uit die ramen stroomde zwarte rook en het glas lag versplinterd op de grond eronder.
Aan de overkant van de straat had zich een menigte verzameld. Een aantal mensen voegde zich bij de brandweerlieden die water pompten en volle emmers aan elkaar doorgaven.
‘Dugan!’ schreeuwde ze boven het geraas van het vuur uit. ‘Dugan Ogue!’
Hij draaide zich om en kwam met reuzenstappen naar haar toe rennen, tilde haar van de grond in zijn armen en drukte haar bijna dood.
‘Ach, God zij dank, God zij dank!’ snikte hij; zijn hele lichaam beefde. ‘Ik dacht dat je er geweest was. Ik kon niet bij die deur komen.’
‘Tara?’ vroeg ze onmiddellijk.
‘We zijn nu allemaal buiten.’ Hij wees naar de plek waar zijn vrouw verbijsterd omhoog keek naar het vuur, met Caolon in haar armen; andere vrouwen hadden hun armen troostend om die twee heengeslagen. Zij draaide zich om en zag Grace; haar gezicht werd overspoeld door opluchting.
‘De hemel zij geprezen.’ Tara omhelsde haar. ‘Hoe ben je daar ooit vandaan gekomen, en waar is Mary Kate?’
‘Die is in de winkel van de Eberhardts. We zijn door de tunnel gegaan.’
‘O natuurlijk! God zij dank voor dat ding. Karl!’ Dugan riep naar de slager. ‘Marconi!’
De groenteboer zag hen ook en baande zich een weg door de menigte. ‘Het is echt verschrikkelijk voor jou, Ogue.’ Hij schudde bedroefd het hoofd. ‘Maar er is niemand dood, toch?’
‘Una,’ vertelde Dugan. ‘Ons dienstmeisje.’ Hij wendde zich tot Grace. ‘Zij sliep in jouw kamer, omdat jouw spullen daar allemaal uit waren en ze dacht dat jij weg was. Ik had haar gezegd dat het mocht.’ Zijn stem haperde.
‘Je moet jezelf niet de schuld geven, Ogue,’ troostte Karl hem. ‘Je kan het niet weten. Het is zomer, en zo heet. Elke nacht gaat er wel iets in vlammen op. Waar is het begonnen?’
‘In het steegje, denk ik.’ Dugan en Grace wisselden een blik. ‘Daar achter is het erger.’
Er was een plotselinge opleving van activiteit toen nog een wagen stilstond waar mannen uit sprongen.
‘Politie.’ Dugan stootte Grace aan en wendde zich weer tot Karl. ‘Zou jij Grace naar jouw huis kunnen brengen, Karl? En Tara en Caolon ook?’
‘Ik blijf hier,’ zei Tara flink.
‘Nee, moeder.’ Hij sloeg een arm om haar heen. ‘Dat is niet goed voor de jongen, met al dat glas en die rooklucht. Ga nou maar naar Karls huis. Ik ga helpen bij het blussen. Kijk, Marconi gaat omhoog.’
‘Wees voorzichtig,’ waarschuwde ze haar man. ‘Jij bent te groot om die iele ladders op te klimmen.’
Hij lachte niet omdat hij zag hoe bezorgd ze was. ‘Ik ga niet klimmen, Tara mijn lief, dat beloof ik.’
Karl nam de groep vermoeide mensen mee naar zijn kamers boven de winkel en keerde toen terug om samen met alle andere mannen uit de buurt de brand te bestrijden. Elke man was nodig. Een vuur als dit kon zich van dak tot dak verspreiden; je wist nooit waar het zou eindigen.
Mevrouw Eberhardt legde dekens op de vloer en de kinderen vielen in slaap terwijl de vrouwen praatten. Brand was verschrikkelijk, waren ze het fluisterend met elkaar eens, en wat zou er morgenochtend van het gebouw over zijn? Uiteindelijk dommelden ook zij in – mevrouw Eberhardt met haar hoofd achterover op haar stoel, lichtjes snurkend, en Tara languit op de vloer met haar kindje in haar armen. Alleen Grace bleef wakker; ze wist dat het allemaal haar schuld was, maar kon niet zeggen hoe ze anders had kunnen handelen. Ze keek uit het raam terwijl de oranje hemel dof grijs werd van roet en vroeg zich af waarom ze ooit gedacht had dat het leven van haar broer belangrijker was dan haar eigen leven, waarom ze niet begrepen had dat ze ieder hun eigen weg konden gaan en toch altijd broer en zus bleven, waar ter wereld ze ook terecht zouden komen. Ze had hem verteld dat ze het verleden losliet en toch was ze niet in staat geweest hém los te laten; ze had zich aan hem vastgeklampt, zelfs toen hij in een richting ging die zij niet wilde gaan. Er was een enorme vlammenzee voor nodig geweest om haar te laten beseffen dat het leven voorbijvloog en dat de toekomst nu begon. Toen Karl, Dugan en meneer Marconi uren later de trap op kwamen stommelen, stond haar besluit vast.
‘Nou, het is erg,’ gaf Dugan toe. ‘Maar het had nog erger kunnen zijn. Die ouwe Dooley kwam bij het krieken van de dag de stoelen rechtzetten en beweerde dat niemand er met dit lekkere weer bezwaar tegen zou hebben dat er een briesje naar binnen kwam!’
‘Die wil gewoon zijn plek bij de bar niet kwijt,’ lachte Tara met Caolon aan de borst.
‘En ik wil ook niet dat hij die kwijtraakt. We gaan herbouwen,’ kondigde Dugan aan. ‘Ik denk dat we dat kunnen, moeder. Als jij het aankunt, tenminste.’
‘Dugan Ogue, ben ik ooit bang geweest om opnieuw te beginnen?’ berispte ze hem. Toen liep hij met grote stappen de kamer door om haar voor het oog van God en de hele wereld vol op de mond te kussen.
‘Ik kan helpen.’ Karl veegde met een handdoek het roet van zijn gezicht. ‘Ik ken nog wat jongens die ook wel willen helpen.’
‘Vergeet meneer Marconi niet,’ verkondigde de groenteboer. ‘En de hamer van mijn vader. Helemaal uit Italië!’
‘Jullie kunnen hier logeren tot het klaar is,’ bood mevrouw Eberhardt in haar voorzichtige Engels aan. ‘We maken wel ruimte.’
‘Waar is de jongen?’ Marconi keek bezorgd. ‘Waar is Liam?’
‘Bij kapitein Reinders.’ Grace stond op en nam haar dochter bij de hand. ‘Ik hoop dat je me vergeeft, Dugan. Je weet dat wij niet kunnen blijven helpen.’ Ze zweeg even. ‘Mary Kate en ik gaan vandaag naar Boston.’
Op Tara’s gezicht brak een grijns door. ‘Zo mag ik het horen.’
‘Nou moe…’ Dugan schoot in de lach. ‘Goed dan. We zullen moeten opschieten als jullie hen willen inhalen voordat ze uitvaren.’ Zijn gezicht betrok. ‘Maar Grace, ik weet niet hoe. De kar is verbrand, en de muilezel…’ Hij wierp een blik op Mary Kate.
‘Je mag mijn kar en muilezel gebruiken,’ bood Karl aan. ‘Maar dat ouwe beest haalt het nooit naar Boston.’
‘Als je ons naar de Livingstons kunt brengen, weet Florence wel hoe het verder moet,’ zei Grace dankbaar.
‘Marconi en ik slepen jullie hutkoffers door de tunnel,’ dirigeerde Ogue. ‘En Karl rijdt de wagen voor.’
De mannen gingen uiteen en Mary Kate trok aan haar moeders hand.
‘Gaan we dan naar zee met Liam en de kapitein?’
‘Dat denk ik wel.’ Grace beet op haar lip. ‘Wil je dan wel weer aan boord van die boot?’
‘Aye.’ Mary Kate grinnikte. ‘En mam – het is een schíp.’
Boardham zat in een stoel bij het raam te wachten. Hij maakte zich zorgen, maar hield zijn emoties in bedwang met zorgvuldig afgemeten glazen whisky. Callahan had een boodschap gestuurd: hij had een karweitje voor de hofmeester. Dat betekende dat hij Boardham niet in verband had gebracht met de brand van de afgelopen nacht. Hij stond zichzelf een gespannen, tevreden glimlach toe. De bar in brand steken was gewoon briljant geweest. Callahan zou nooit in staat zijn Boardham als schuldige aan te wijzen, zo snel had hij gewerkt, zo lichtvoetig, zo bijzonder discreet. En zelfs als Callahan het uiteindelijk zou doorkrijgen – Boardham gooide zijn drankje achterover – de vreugde van het toekijken toen de kroeg van die Ierse ellendeling in vlammen opging, het zien dat het lichaam van mevrouw Donnelly naar buiten gedragen en op de lijkwagen gelegd werd, het horen van die lelijke reus toen hij het uitsnikte omdat zijn leven voor zijn ogen in vlammen opging, was het waard geweest. Ja, dat alles woog wel op tegen het verlies van zijn eigen levensonderhoud.
Langer was hij niet gebleven. Hij had zich voor zonsopgang naar huis gehaast en zijn spullen ingepakt, klaar om te vluchten indien noodzakelijk. Kort nadat hij thuiskwam, had de boodschapper aangeklopt. Het was een belangrijk karwei, had de boodschapper benadrukt, en als hij het er goed vanaf bracht, was alles vergeven. Zo niet, dan zou hij nooit meer naar deze kamer terugkeren, had Boardham besloten. Dan zou hij naar het zuiden trekken, naar nieuwe vrienden en een nieuw leven.
Het was stil vanavond: geen brandalarm, geen knokpartijen op straat. Hij schonk zichzelf nog een glas in uit de bijna lege whiskyfles. Een scherpe roffel op de deur doorbrak de stilte en maakte hem aan het schrikken; een deel van zijn drankje klotste op de tafel.
‘Ja,’ grauwde hij terwijl hij het glas neerzette.
De deur sprong open en daar stond zijn favoriete Bowery B’hoy – Kleine John English, de taaiste man uit de buurt. Dat was bemoedigend. Callahan moest meer geloof in hem hebben dan Boardham beseft had. English was heel kieskeurig; hij werkte alleen met mannen die het karwei voor elkaar konden krijgen.
‘Whisky?’ bood Boardham collegiaal aan, terwijl de knoop in zijn maag minder werd.
‘Nee, bedankt.’ De schurk had een ontwapenende glimlach. ‘Later misschien.’
‘Ik drink deze nog even op.’ Boardham dronk het glas in één teug leeg. ‘Beetje schrale keel vanavond.’
‘Dan kun je beter kappen met roken.’ English sloot zijn jasje over het mes aan zijn riem. ‘Dat soort dingen wordt alleen maar erger.’